herbezinnen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich herbezinnen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	herbezin me	wij, we	herbezinnen ons	ik	herbezon me	wij, we	herbezonnen ons	ik	zal me herbezinnen	wij, we	zullen ons herbezinnen
2	jij, je	herbezint je	jullie	herbezinnen je	jij, je	herbezon je	jullie	herbezonnen je	jij, je	zal, zult je herbezinnen	jullie	zullen je herbezinnen
	u	herbezint zich/u	u	herbezint zich/u	u	herbezon zich/u	u	herbezon zich/u	u	zult zich/u herbezinnen	u	zult zich/u herbezinnen
	gij, ge	herbezint u	gij, ge, gijlieden	herbezint u	gij, ge	herbezon u	gij, ge, gijlieden	herbezon u	gij, ge	zult u herbezinnen	gij, ge gijlieden	zult u herbezinnen
3	hij, zij, het	herbezint zich	zij, ze	herbezinnen zich	hij, zij, het	herbezon zich	zij, ze	herbezonnen zich	hij, zij, het	zal zich herbezinnen	zij, ze	zullen zich herbezinnen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich herbezinnend				zich herbezonnen hebben			herbezin u/je , herbezint je			herbezinne zich