herbenoem

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·be·noem

Werkwoord

vervoeging van
herbenoemen

herbenoem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbenoemen
    • Ik herbenoem. 
  2. gebiedende wijs van herbenoemen
    • Herbenoem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbenoemen
    • Herbenoem je? 

Gangbaarheid