harmonieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·mo·ni·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
harmoniëren

harmonieerde

  1. enkelvoud verleden tijd van harmoniëren
    • Ik harmonieerde. 
    • Jij harmonieerde. 
    • Hij, zij, het harmonieerde.