hangertje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • han·ger·tje

Zelfstandig naamwoord

hangertje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hanger

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be