halvezoolde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·ve·zool·de

Werkwoord

vervoeging van
halvezolen

halvezoolde

  1. enkelvoud verleden tijd van halvezolen
    • Ik halvezoolde. 
    • Jij halvezoolde. 
    • Hij, zij, het halvezoolde.