gradueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·du·eer

Werkwoord

vervoeging van
gradueren

gradueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gradueren
    • Ik gradueer. 
  2. gebiedende wijs van gradueren
    • Gradueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gradueren
    • Gradueer je?