gesticuleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ges·ti·cu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
gesticuleren

gesticuleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van gesticuleren
    • Ik gesticuleerde. 
    • Jij gesticuleerde. 
    • Hij, zij, het gesticuleerde.