gesticuleerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ges·ti·cu·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gesticuleren |
gesticuleerde
- enkelvoud verleden tijd van gesticuleren
- Ik gesticuleerde.
- Jij gesticuleerde.
- Hij, zij, het gesticuleerde.
- Ik gesticuleerde.