geringschat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ring·schat

Werkwoord

vervoeging van
geringschatten

geringschat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geringschatten
    • ... dat ik geringschat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geringschatten
    • ... dat jij geringschat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geringschatten
    • ... dat hij geringschat. 

Gangbaarheid