gelijkricht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lijk·richt

Werkwoord

vervoeging van
gelijkrichten

gelijkricht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkrichten
    • ... dat ik gelijkricht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkrichten
    • ... dat jij gelijkricht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkrichten
    • ... dat hij gelijkricht.