garandeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·ran·deer

Werkwoord

vervoeging van
garanderen

garandeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garanderen
    • Ik garandeer. 
  2. gebiedende wijs van garanderen
    • Garandeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garanderen
    • Garandeer je?