fusioneerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·si·o·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
fusioneren

fusioneerde

  1. enkelvoud verleden tijd van fusioneren
    • Ik fusioneerde. 
    • Jij fusioneerde. 
    • Hij, zij, het fusioneerde.