fusilleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fu·sil·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
fusilleren

fusilleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van fusilleren
    • Ik fusilleerde. 
    • Jij fusilleerde. 
    • Hij, zij, het fusilleerde.