fusilleer
Uiterlijk
- fu·sil·leer
vervoeging van |
---|
fusilleren |
fusilleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fusilleren
- Ik fusilleer.
- gebiedende wijs van fusilleren
- Fusilleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fusilleren
- Fusilleer je?
- Het woord fusilleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.