frequenteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: frequenteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fre·quen·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
frequenteren |
frequenteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frequenteren
- Ik frequenteer.
- gebiedende wijs van frequenteren
- Frequenteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frequenteren
- Frequenteer je?