fortificeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·ti·fi·ceer

Werkwoord

vervoeging van
fortificeren

fortificeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fortificeren
    • Ik fortificeer. 
  2. gebiedende wijs van fortificeren
    • Fortificeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fortificeren
    • Fortificeer je? 

Gangbaarheid