flatteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flat·teer

Werkwoord

vervoeging van
flatteren

flatteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flatteren
    • Ik flatteer. 
  2. gebiedende wijs van flatteren
    • Flatteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flatteren
    • Flatteer je?