fietste aan
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fietste aan (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fiets·te aan
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanfietsen |
fietste aan
- enkelvoud verleden tijd van aanfietsen
- Ik fietste aan.
- Jij fietste aan.
- Hij, zij, het fietste aan.
- Ik fietste aan.