fiel aus

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiel aus

Werkwoord

fiel aus

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ausfallen

fiel aus

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ausfallen