fibrilleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·bril·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
fibrilleren

fibrilleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van fibrilleren
    • Ik fibrilleerde. 
    • Jij fibrilleerde. 
    • Hij, zij, het fibrilleerde.