expireer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pi·reer

Werkwoord

vervoeging van
expireren

expireer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expireren
    • Ik expireer. 
  2. gebiedende wijs van expireren
    • Expireer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expireren
    • Expireer je?