expandeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pan·deer

Werkwoord

vervoeging van
expanderen

expandeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expanderen
    • Ik expandeer. 
  2. gebiedende wijs van expanderen
    • Expandeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expanderen
    • Expandeer je?