evangeliseerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • evan·ge·li·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
evangeliseren

evangeliseerden

  1. meervoud verleden tijd van evangeliseren
    • Wij evangeliseerden. 
    • Jullie evangeliseerden. 
    • Zij evangeliseerden.