erodeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ero·deer

Werkwoord

vervoeging van
eroderen

erodeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eroderen
    • Ik erodeer. 
  2. gebiedende wijs van eroderen
    • Erodeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eroderen
    • Erodeer je?