epibreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·breer

Werkwoord

vervoeging van
epibreren

epibreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epibreren
    • Ik epibreer. 
  2. gebiedende wijs van epibreren
    • Epibreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epibreren
    • Epibreer je?