enumereerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • enu·me·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
enumereren

enumereerde

  1. enkelvoud verleden tijd van enumereren
    • Ik enumereerde. 
    • Jij enumereerde. 
    • Hij, zij, het enumereerde.