entraineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·trai·neer

Werkwoord

vervoeging van
entraineren

entraineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van entraineren
    • Ik entraineer. 
  2. gebiedende wijs van entraineren
    • Entraineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van entraineren
    • Entraineer je?