engageer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·ga·geer

Werkwoord

vervoeging van
engageren

engageer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van engageren
    • Ik engageer. 
  2. gebiedende wijs van engageren
    • Engageer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van engageren
    • Engageer je?