emancipeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eman·ci·peer·de

Werkwoord

vervoeging van
emanciperen

emancipeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van emanciperen
    • Ik emancipeerde. 
    • Jij emancipeerde. 
    • Hij, zij, het emancipeerde.