effectueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ef·fec·tu·eer

Werkwoord

vervoeging van
effectueren

effectueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effectueren
    • Ik effectueer. 
  2. gebiedende wijs van effectueren
    • Effectueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effectueren
    • Effectueer je?