echelonneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eche·lon·neer

Werkwoord

vervoeging van
echelonneren

echelonneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van echelonneren
    • Ik echelonneer. 
  2. gebiedende wijs van echelonneren
    • Echelonneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van echelonneren
    • Echelonneer je? 

Gangbaarheid