dubbelsloegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·sloe·gen

Werkwoord

vervoeging van
dubbelslaan

dubbelsloegen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van dubbelslaan
    • ...dat wij dubbelsloegen. 
    • ...dat jullie dubbelsloegen. 
    • ...dat zij dubbelsloegen.