dubbelcheckte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dub·bel·check·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dubbelchecken |
dubbelcheckte
- enkelvoud verleden tijd van dubbelchecken
- Ik dubbelcheckte.
- Jij dubbelcheckte.
- Hij, zij, het dubbelcheckte.
- Ik dubbelcheckte.