doorleefde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·leef·de

Werkwoord

vervoeging van
doorleven

doorleefde

  1. enkelvoud verleden tijd van doorleven
    • Ik doorleefde. 
    • Jij doorleefde. 
    • Hij, zij, het doorleefde. 
  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorleven
    • ... dat ik doorleefde. 
    • ... dat jij doorleefde. 
    • ... dat hij, zij, het doorleefde. 
  1. verbogen vorm van doorleefd, voltooid deelwoord van doorleven

Gangbaarheid