doorgroeit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·groeit

Werkwoord

vervoeging van
doorgroeien

doorgroeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorgroeien
    • ... dat jij doorgroeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorgroeien
    • ... dat hij doorgroeit. 

Gangbaarheid