diffundeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dif·fun·deer·de

Werkwoord

vervoeging van
diffunderen

diffundeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van diffunderen
    • Ik diffundeerde. 
    • Jij diffundeerde. 
    • Hij, zij, het diffundeerde. 

Gangbaarheid