diffameerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dif·fa·meer·de

Werkwoord

vervoeging van
diffameren

diffameerde

  1. enkelvoud verleden tijd van diffameren
    • Ik diffameerde. 
    • Jij diffameerde. 
    • Hij, zij, het diffameerde.