destrueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·tru·eer

Werkwoord

vervoeging van
destrueren

destrueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van destrueren
    • Ik destrueer. 
  2. gebiedende wijs van destrueren
    • Destrueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van destrueren
    • Destrueer je?