destrueer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- des·tru·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
destrueren |
destrueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van destrueren
- Ik destrueer.
- gebiedende wijs van destrueren
- Destrueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van destrueren
- Destrueer je?