desoriënteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·oriën·teer, des·ori·en·teer

Werkwoord

vervoeging van
desoriënteren

desoriënteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desoriënteren
    • Ik desoriënteer. 
  2. gebiedende wijs van desoriënteren
    • Desoriënteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desoriënteren
    • Desoriënteer je?