desinfecteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·in·fec·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
desinfecteren

desinfecteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van desinfecteren
    • Ik desinfecteerde. 
    • Jij desinfecteerde. 
    • Hij, zij, het desinfecteerde.