desavoueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·avou·eer

Werkwoord

vervoeging van
desavoueren

desavoueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desavoueren
    • Ik desavoueer. 
  2. gebiedende wijs van desavoueren
    • Desavoueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van desavoueren
    • Desavoueer je? 

Gangbaarheid