dertigers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • der·ti·gers

Zelfstandig naamwoord

de dertigersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dertiger
     Ze dolden een beetje met elkaar. Als opgeschoten tieners die hun grenzen verkenden. Eigenlijk was het belachelijk, dacht hij. Deze mensen waren dertigers.[1]

Verwijzingen