dereguleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·re·gu·leer

Werkwoord

vervoeging van
dereguleren

dereguleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dereguleren
    • Ik dereguleer. 
  2. gebiedende wijs van dereguleren
    • Dereguleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dereguleren
    • Dereguleer je?