depolariseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·po·la·ri·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
depolariseren

depolariseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van depolariseren
    • Ik depolariseerde. 
    • Jij depolariseerde. 
    • Hij, zij, het depolariseerde.