depanneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·pan·neer

Werkwoord

vervoeging van
depanneren

depanneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depanneren
    • Ik depanneer. 
  2. gebiedende wijs van depanneren
    • Depanneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depanneren
    • Depanneer je?