demarreerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: demarreerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- de·mar·reer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
demarreren |
demarreerde
- enkelvoud verleden tijd van demarreren
- Ik demarreerde.
- Jij demarreerde.
- Hij, zij, het demarreerde.
- Ik demarreerde.