demarreerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·mar·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
demarreren

demarreerde

  1. enkelvoud verleden tijd van demarreren
    • Ik demarreerde. 
    • Jij demarreerde. 
    • Hij, zij, het demarreerde.