delegitimeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·le·gi·ti·meer·de

Werkwoord

vervoeging van
delegitimeren

delegitimeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van delegitimeren
    • Ik delegitimeerde. 
    • Jij delegitimeerde. 
    • Hij, zij, het delegitimeerde.