defibrilleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·fi·bril·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
defibrilleren |
defibrilleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
- Ik defibrilleer.
- gebiedende wijs van defibrilleren
- Defibrilleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
- Defibrilleer je?