defendeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fen·deer

Werkwoord

vervoeging van
defenderen

defendeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defenderen
    • Ik defendeer. 
  2. gebiedende wijs van defenderen
    • Defendeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defenderen
    • Defendeer je?