decanteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·can·teer

Werkwoord

vervoeging van
decanteren

decanteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decanteren
    • Ik decanteer. 
  2. gebiedende wijs van decanteren
    • Decanteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decanteren
    • Decanteer je?