debrayeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bra·yeer·de

Werkwoord

vervoeging van
debrayeren

debrayeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van debrayeren
    • Ik debrayeerde. 
    • Jij debrayeerde. 
    • Hij, zij, het debrayeerde.